Algemene schrijftips
Voordat je specifiek met een tekst aan de slag gaat, kan het helpen om onderstaande algemene tips door te nemen. De tips zijn onderverdeeld in:
- Ontwerpen van je tekst: onderwerp; onderzoeksvraag; schrijfplan; structuur.
- Tijdens het schrijven: schrijven; afstand nemen; reviseren.
- Tips voor wetenschappelijk schrijven: schrijfstijl; samenhang; argumentatiestructuur; schrijftechniek.
- Wetenschap communiceren naar een breed publiek: ontwerp; schrijftechniek.
- Figuren, tabellen en grafieken: grafiektypen; voorbeelden.
- Refereren: parafraseren; verwijzen; referentielijst.
Ontwerpen van je tekst
Voordat je begint met schrijven is het verstandig om na te denken over wat er van je wordt verwacht. Denk hierbij aan:
1. Wat voor type tekst moet je schrijven?
Gaat het om een verslag over een experiment, een beschrijving van een recente wetenschappelijke ontwikkeling, of een literatuuronderzoek? Hoe zijn deze tekstvormen opgebouwd en waar moeten ze aan voldoen? In deze handleiding vind je tips voor:
- Labjournaal
- Verslag van praktisch onderzoek (practicumverslag, onderzoeksverslag en wetenschappelijk artikel)
- Verslag van theoretisch onderzoek (literatuuronderzoek en review-artikel)
- Onderzoeksvoorstel
- Essay
- Populair-wetenschappelijk artikel
- Voorlichtingsfolder
- Figuren, grafieken en tabellen
2. Wie is de doelgroep? Welke moeilijke begrippen moeten uitgelegd worden?
De lezer moet zich aangesproken voelen, mag de tekst niet saai vinden en moet het bovenal kunnen begrijpen. Het is hiervoor belangrijk dat je weet wat de lezer aanspreekt en wat de lezer al weet over een bepaald onderwerp.
Bij BMW is de doelgroep meestal een medestudent. Het is daarbij vanzelfsprekend dat jij meer weet over het onderwerp van jouw verslag dan je medestudent, indien jullie over een ander onderwerp schrijven.
Schrijf je voor een brede doelgroep, kijk dan bij de tips over communiceren naar een breed publiek.
3. Hoeveel tijd krijg je ervoor en hoe lang moet het zijn?
Maak een goede planning (en houd je hieraan).
- Bij uitgebreide verslagen nemen voorbereidende zaken zoals het zoeken naar literatuur, het lezen van literatuur en het maken van een opzet voor je verslag meestal 60-70% van je tijd in. Het schrijven en reviseren van je verslag zijn samen goed voor 30-40% van de tijd.
- Schrijvers die de benodigde gegevens al wel hebben verzameld, maar nog niet volledig hebben geanalyseerd, produceren gemiddeld één tot anderhalve pagina (400-600 woorden) per dag.
- Bespreek bij het maken van je planning ook hoeveel literatuur er minimaal in het stuk verwerkt moet worden.
4. Op hoeveel begeleiding kun je rekenen? Hoe vaak en door wie?
Maak hierover goede afspraken met je begeleider(s), met name bij je Researchproject. Heb je een tweede begeleider? Dit is handig voor het geval dat de communicatie met de eerste docent niet wil vlotten, hij/zij tijdens jouw schrijffase tijdelijk weg is (vakantie, congres) of het te druk heeft (cursus geven). Jij mag van de docenten verwachten dat zij hun afspraken nakomen, maar zij moeten dat ook van jou kunnen verwachten!
5. Over welk onderwerp moet ik gaan schrijven?
Soms staat het onderwerp vast en soms mag je zelf kiezen. Kies dan een onderwerp dat je ook echt aanspreekt. Met de juiste motivatie is het een stuk makkelijker om een verslag te schrijven. Wees specifiek en concreet in het afbakenen van je onderwerp (zie hieronder).
6. Wat zijn de beoordelingscriteria?
Als de docent geen specifieke beoordelingscriteria heeft opgesteld, hanteer dan de criteria beschreven in de verschillende rubrics per schrijfproduct in deze handleiding.
Soms staat het onderwerp vast, bij andere opdrachten mag je zelf het onderwerp kiezen. Probeer altijd zo concreet mogelijk te zijn bij de keuze van je onderwerp. Een algemeen onderwerp zoals celdeling of kanker zorgt ervoor dat je in een grote brij aan informatie belandt. Met behulp van onderstaande vragen kun je een algemeen onderwerp opsplitsen in deelonderwerpen en nog kleinere deelgebieden. Uiteindelijk kun je van het algemene onderwerp ‘celdeling’ bijvoorbeeld uitkomen op ‘de rol van p53 bij de celcyclus’ of ‘de overgang van de G1-fase naar de S-fase door cycline-CDK-complexen’. Deze onderwerpen zijn veel beperkter en daardoor ook veel specifieker, concreter en duidelijker, wat het zoeken naar geschikte literatuur vergemakkelijkt.
Vragenlijst bij het afbakenen van je onderwerp
- Wat is het? Welke kenmerken heeft het?
- Waarop lijkt het? Waaraan is het tegengesteld?
- Wie of wat doet het? Wie of wat is erbij betrokken?
- Wie of wat ondergaat het?
- Waaruit bestaat het? Welke soorten of onderdelen zijn er te onderscheiden?
- Waartoe behoort het? Waar is het een onderdeel van?
- Waar komt het voor?
- Wanneer komt het voor? Wanneer is het begonnen of geëindigd?
- Waar komt het vandaan? Waar gaat het naartoe? Hoe ontstaat het of is het ontstaan? Hoe ontwikkelt het zich?
- Hoe gebeurt het? Welke methoden worden ervoor gebruikt?
- Welke voorwaarden of omstandigheden maken het mogelijk?
- Welk doel dient het? Welke taak heeft het?
- Wat zijn er de oorzaken of redenen van?
- Welke argumenten of motieven zijn ervoor of ertegen aan te voeren?
- Welke gevolgen heeft het?
- Welke waarde heeft het? Wat zijn de voordelen? Wat zijn de nadelen?
- Welke maatregelen vereist het?
(Uit Nederhoed P. 1985. Helder rapporteren. Deventer.)
Geschikte literatuur zoeken
Zodra je een globaal idee hebt over wat het onderwerp wordt van het verslag, kun je op zoek gaan naar geschikte literatuur. Begin met het selecteren en lezen van een aantal recente review-artikelen over het onderwerp. Het lezen van verschillende meningen over jouw onderwerp kan je helpen om een nog duidelijker beeld te krijgen van hetgeen waarover jij precies wilt gaan schrijven. Hierdoor wordt de zoektocht naar bruikbare (primaire) literatuur eenvoudiger.
Van globaal naar specifiek
Door van een globaal onderwerp naar een veel specifieker onderwerp te gaan, snap je beter hoe het specifieke onderwerp in het grotere geheel past. Het vergroot je inzicht in het vakgebied en dat is handig voor het vaststellen van de wetenschappelijke relevantie en het formuleren van je onderzoeksvraag. Ook wanneer je van de docent al een heel specifiek onderwerp gekregen hebt, is het nuttig om je af te vragen hoe dit specifieke onderwerp in een groter geheel past.
Als je vrij concreet weet waar je over gaat schrijven is het belangrijk om zo snel mogelijk de onderzoeksvraag te formuleren. Dit is de centrale vraag waarop het onderzoek antwoord probeert te geven. Vraag je hierbij goed af wat het doel van je onderzoek is: wil je iets beschrijven of verklaren, wil je iets voorspellen, iets vergelijken, evalueren, of iets voorstellen?
Van doel naar onderzoeksvraag
Het doel van je tekst bepaalt de formulering van je onderzoeksvraag. Als je op deze manier naar je onderwerp kijkt, wordt het veel duidelijker wat je precies te weten wilt komen en hoe je dit aan kunt pakken. Bij een groot onderzoek zoals een literatuurscriptie of een lang praktisch onderzoek vallen er vaak meerdere deelvragen onder de centrale onderzoeksvraag.
In iedere wetenschappelijke tekst staat een onderzoeksvraag centraal. In reviews en primaire artikelen wordt deze ‘vraag’ meestal niet letterlijk genoemd, maar wel het doel dat de studie beoogt. Volgens de vaste structuur van wetenschappelijke artikelen wordt dit doel beschreven aan het einde van de introductie. Het antwoord op de onderzoeksvraag wordt gegeven in de discussie.
Tijdens het zoeken naar en het lezen van geschikte literatuur is het soms lastig om het overzicht te houden. Het is handig om je gedachten te ordenen in een zogenaamde mindmap. Een mindmap is een spinnenweb van steekwoorden of zinnen rondom een thema of onderwerp. Deze mindmap komt goed van pas bij het maken van een schrijfplan: een schematische opzet van het verslag die je maakt vóórdat je begint met schrijven.
Logische verhaallijn
In het schrijfplan geef je per hoofdstuk puntsgewijs aan welke informatie besproken gaat worden. Rangschik de informatie zodat je kunt zien of de verhaallijn logisch is voor de lezer. Uit deze ruwe opzet vloeien de paragrafen voort. De paragrafen kunnen op dezelfde manier worden onderverdeeld in alinea’s, die op hun beurt weer kunnen verbonden door middel van bruggetjes en verbindingswoorden.
Paragrafen zijn meestal opgedeeld in verschillende alinea’s. Een goede alinea‑indeling geeft een verslag structuur en vergroot de inzichtelijkheid van een tekst. Een goede alinea bevat een aantal zinnen over één onderwerp. Er begint dan ook altijd een nieuwe alinea wanneer er wordt overgestapt naar een nieuw onderwerp. De vuistregel is dat een alinea van twee zinnen te kort is, omdat de tekst er erg onrustig door wordt. Daarnaast moet een alinea ook niet te lang (meer dan halve pagina) zijn, omdat de tekst dan erg moeilijk te lezen is.
Een alinea:
- Begint door een regel wit te laten óf door in te springen.
- Bevat één boodschap.
- Heeft een eerste zin die aangeeft waar de alinea over zal gaan.
- Heeft een afronding in de vorm van een samenvatting of een conclusie.
- Kan niet eindigen met nieuwe informatie.
Tijdens het schrijven
Probeer als je echt gaat schrijven eens zonder te stoppen een kwartier of een half uur achter elkaar door te gaan. Stoor je niet aan taalfouten en laat je niet door anderen afleiden. Als je even vastzit, probeer jezelf dan in spreektaal of steekwoorden uit te leggen wat je nou eigenlijk bedoelt. Lukken bepaalde stukken dan nog steeds niet, laat ze dan tijdelijk voor wat ze zijn; je kunt ze later altijd nog verbeteren. Probeer het schrijftempo vast te houden en onthoud dat je met de eerste versie bezig bent - die hoeft nog niet perfect te zijn! Deze methode werkt veel beter dan langzaam schrijven en elke zin op een goudschaaltje te wegen.
In het Engels schrijven
Tijdens de studie zijn er enkele mogelijkheden om je tekst in het Engels te schrijven. Dit is vanzelfsprekend een goede oefening en we raden je dan ook aan om van deze mogelijkheden gebruik te maken. Wanneer je besluit om een tekst in het Engels te schrijven, start dan ook in het Engels en niet in het Nederlands.
Je eerste versie is af. Ga iets anders doen! Als je echt intensief geschreven hebt, moet je even ontspannen en dat hele verslag uit je hoofd zien te zetten. Werk je toch door, dan zal je merken dat er een moment komt dat je over je fouten heen leest. Het is dan niet erg zinvol meer om nog verder door te gaan.
Nu kan je de tekst gaan verbeteren. We raden aan om dit in fasen te doen:
1. Lees de tekst aandachtig door en let er daarbij op of het logisch is wat je hebt opgeschreven:
- Ben je dingen vergeten waardoor de lezer de draad kwijt kan raken?
- Zijn er dingen waar je te uitgebreid op in bent gegaan?
- Moeten er dingen bij, of vooral: kunnen er stukken weg?
- Is elk stuk tekst functioneel?
- Kom je in de discussie terug op je onderzoeksvraag en het doel dat je beoogt met je onderzoek, zoals je hebt geformuleerd in je inleiding?
2. Hoe is je taalgebruik?
- Leest het lekker weg en is het een continu verhaal?
- Zijn er taalfouten (spelling, grammatica, tijdsgebruik)?
3. Lees alles nog een keer door en stel jezelf nogmaals bovenstaande vragen. Controleer daarbij...
- of je in de tekst verwijst naar de juiste figuren, tabellen en foto’s.
- of alle literatuur die je in de tekst aanhaalt ook daadwerkelijk in de literatuurlijst vermeld staat.
4. Verfraai het uiterlijk van je verslag:
- Maak gebruik van duidelijke lettertypes.
- Maak gebruik van consistente kopjes boven hoofdstukken en paragrafen.
- Maak een rustige indeling (en let daarbij op de verhouding tussen figuren, tekst en kantlijn).
- Maak eventueel een passende voorpagina.
- Voeg paginanummers toe en maak een inhoudsopgave.
5. Lees de tekst nog een keer en/of laat het door een medestudent bekijken!
Die kijkt er met een frisse blik naar en kan er vast nog allerlei fouten uithalen.
Tips voor wetenschappelijk schrijven
Het doel van een wetenschappelijk verslag is het overbrengen van informatie. De schrijfstijl is daarom objectief, formeel en helder. Door het zakelijke karakter is een wetenschappelijk verslag zowel volledig als bondig. Houd hierbij wel rekening met de kennis van de doelgroep en stem de hoeveelheid achtergrondinformatie die je geeft daarop af.
Objectief:
- Geen waardeoordeel: helaas, gelukkig, mooi, etc.
- Geen subjectieve kwalificaties: ontzettend veel, zoals duidelijk is te zien, etc.;
- Geen populaire titels en slotzinnen.
Als je verslag de invloed van AZT op de replicatie van HIV beschrijft, sluit dan niet af met: ‘dit medicijn kan een toekomstdroom worden’.
Formeel:
- Wetenschappelijke teksten bevatten geen metaforen of spreektaal.
- Spreek de lezer niet aan.
- Gebruik een passieve of actieve en neutrale werkwoordsvorm.
Helder:
- Wees zo precies en specifiek mogelijk.
- Houd rekening met een mate van onzekerheid. In de wetenschap worden er immers geen harde conclusies getrokken, maar bevindingen afgewogen en geëvalueerd.
Volledig:
- De lezer moet alle informatie krijgen die nodig is om te controleren of de conclusies van het verslag gerechtvaardigd zijn. De lezer moet in staat zijn het experiment te repliceren. Er wordt niets aan de verbeelding van de lezer overgelaten.
Bondig:
- Er staat geen overbodige informatie in je tekst. Bondigheid vergroot de functionaliteit van het verslag, omdat de tekst direct op het doel afgaat.
- Voorkom een herhaling van informatie.
- Formuleringen als ‘zoals de voorgaande resultaten lieten zien…’ of ‘uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat…’ leiden af van de hoofdboodschap. Laat dergelijke formulering achterwege en gebruik de belangrijkste informatie (zoals het onderzoeksdoel of het resultaat) als onderwerp van de zin.
Een actieve schrijfstijl vergroot de leesbaarheid van je tekst op zinsniveau. Houd bij het aanleren van een wetenschappelijke schrijfstijl in eerste instantie rekening met bovenstaande eisen op het gebied van objectiviteit, helderheid, volledigheid en bondigheid. Wanneer je je deze schrijfstijl eigen hebt gemaakt – met name in de latere jaren van de bachelor – is het toepassen van een actieve, wetenschappelijke formulering een volgende stap. Veel wetenschappelijke tijdschriften stellen een actieve schrijfstijl als eis. Wil je een zin van passief naar actief omvormen? Verwissel dan het onderwerp van de zin en het lijdend voorwerp (door wie/wat) met elkaar:
- Passief: De kans op haarverlies wordt vergroot door vitamine A.
- Actief: Vitamine A vergroot de kans op haarverlies.
Let op: het is toegestaan om ‘wij’ of ‘ik’ als onderwerp van een zin te gebruiken (‘In deze studie hebben we onderzocht hoe…’), maar probeer dit tot een minimum te beperken. Veelvuldig gebruik van ‘wij/ik’ maakt een tekst informeel en subjectief, waardoor deze niet meer aan de wetenschappelijke schrijfstijl voldoet.
Om de lezer zoveel mogelijk bij de hand te nemen is het belangrijk om volledig en correct te zijn. Je kunt je boodschap nog meer laten spreken door ook de tekstuele samenhang te versterken. De samenhang tussen alinea’s, bijvoorbeeld, versterk je door het gebruik van bruggetjes die de overgang tussen elkaar opvolgende alinea’s logisch maken. Gebruik hiervoor een introducerende (kern)zin aan het begin van een alinea, die in verband staat met de concluderende eindzin van de alinea ervoor.
Verbindingswoorden (ook wel signaalwoorden genoemd) geven een relatie aan, zoals een tegenstelling, overeenkomst, voorbeeld, resultaat of samenvatting. Verbindingswoorden gebruik je dus om de samenhang tussen zinnen aan te geven. Goed gebruik van verbindingswoorden vergroot de leesbaarheid van de tekst.
Nederlands | Engels | |
Tegenstellingen | daarentegen; echter; maar; hoewel; anderzijds; terwijl; in tegenstelling tot | however; although; whereas; instead; but; despite; while; yet; conversely; in contrast to; nevertheless |
Overeenkomsten | en; ook; eveneens; alsmede; tevens; mede; evenals | additionally; besides; moreover; also; as well; similarly |
Resultaat of effect | dus; daarom; derhalve; vandaar | therefore; as; hence; consequently; for this reason; due to |
Samenvatting of afsluiting | samengevat; dus; kortom; tot slot | thus; in summary; in conclusion; hence; to sum up; consequently |
Meer Engels- en Nederlandstalige verbindingswoorden zijn op deze website van Scribbr te vinden.
Maar/echter
Een veel voorkomende fout bij het gebruik van het woord ‘maar’ is dat de schrijver vaak ‘en’ bedoelt. Gebruik de woorden ‘maar’ of ‘echter’ alleen als er daadwerkelijk sprake is van een zeker contrast of tegenstelling.
Voorbeeld: 'De cellen produceren meer IGF-1, maar ook meer VEGF.' Waarschijnlijk bedoelt de schrijver: De cellen produceren niet alleen meer IGF-1, maar ook meer VEGF. Duidelijker is: 'De cellen produceren meer IGF-1 en VEGF.'
Dit/deze en de/het
Aanwijzende voornaamwoorden zoals ‘dit’ of ‘deze’ of zelfs ‘de’ en ‘het’ zijn een valkuil: zorg ervoor dat er geen enkele twijfel is over welk eraan voorafgaand zelfstandig naamwoord je bedoelt. Bij twijfel is het verstandig om het zelfstandig naamwoord te herhalen.
Voorbeeld: 'De cellen produceren meer IGF-1 en VEGF.' Welke cellen? 'Mesenchymale stamcellen produceren meer IGF-1 en VEGF.'
Het is raadzaam om de vergelijking compleet te maken. De mesenchymale stamcellen produceren misschien meer IGF-1 en VEGF, maar onder welke omstandigheid doen ze dat? Oftewel: welke vergelijking heb je gemaakt? Heb je de productie van deze twee groeifactoren vergeleken tussen twee soorten cellen, of heb je de mesenchymale stamcellen op verschillende wijze behandeld (toevoeging van een stof of de invloed van hypoxie, rek, co-cultuur, etc.)?
Voorbeeld: 'Mesenchymale stamcellen produceren meer IGF-1 en VEGF.' Meer dan wat? 'Mesenchymale stamcellen die gestimuleerd zijn met stof X, produceren meer IGF-1 en VEGF dan ongestimuleerde mesenchymale stamcellen.'
Let op: In het verslag moet duidelijk worden hoe de mesenchymale stamcellen zijn gestimuleerd. Denk aan de concentratie van stof X, de duur van de blootstelling, hoe vaak, etc. Bij een praktisch verslag staat dit beschreven in de materialen en methoden, in een literatuurstudie staat dit (indien relevant) bij de resultaten. Bekijk hiervoor de handleiding per eindproduct.
De conclusie van een wetenschappelijk verslag is het antwoord op de vraagstelling. Het gehele verslag werkt dan ook toe naar die conclusie. De kwaliteit van de onderbouwing is van belang voor de geloofwaardigheid en de correctheid van je verslag. De algehele conclusie wordt meestal onderbouwd door verschillende deelconclusies (per experiment/deelvraag). Hierbij is het belangrijk dat iedere conclusie:
- Aansluit bij de (deel)vragen.
- Kan worden verklaard door de data/literatuur.
- ‘Voorzichtig’ en op wetenschappelijke wijze is geformuleerd. Dat wil zeggen: rekening houdend met een wetenschappelijke onzekerheid.
De verklaring of de argumentatie moet vervolgens deugdelijk zijn. Dat wil zeggen dat de argumentatie:
- Kloppend;
- Relevant;
- Te controleren;
- En logisch in relatie tot het standpunt/de conclusie is.
Meervoudige argumentatie
In een wetenschappelijke tekst is één argument meestal niet genoeg. Meerdere argumenten kunnen naast elkaar worden gepresenteerd (meervoudige argumentatie) of de argumenten worden met elkaar geïntegreerd (onderschikkende of nevenschikkende argumentatie). Het is ook belangrijk om tegenstrijdige literatuur te weerleggen, met je eigen bevindingen of andere literatuur.
Verbindingswoorden
Om structuur aan te brengen kun je de volgende verbindingswoorden gebruiken:
Meervoudige argumentatie | Onderschikkende argumentatie | Nevenschikkende argumentatie |
Ten eerste, ... ten slotte; bovendien; daarnaast; behalve dat; overigens | want; omdat; dat blijkt uit; aangezien | bovendien; daarbij komt; ook gezien het feit; reden temeer; wat nog belangrijker is |
besides; not only... but also...; additionally; firstly, secondly...; moreover | as; given the fact that; as a result of...; because of | in addition; additionally; furthermore; on the other hand; not to mention |
Opnemen in schrijfplan
Wees in je argumentatie specifiek en gebruik duidelijke verwijzingen naar literatuur. Zet alle argumenten op een logische volgorde. Het is handig om de argumentatiestructuur uit te denken vóórdat je begint met schrijven. Bedenk van tevoren wat je conclusie of standpunt is, welke argumenten (met bijhorende subargumenten) je conclusie of standpunt onderbouwen, en welke tegenargumenten moeten worden ontkracht. Deze onderdelen neem je op in je schrijfplan.
Drogredenen
Pas op voor drogredenen (cirkelredeneringen, onjuiste oorzaak en gevolg, of een onjuist beroep op een kenmerk). Controleer je argumenten door jezelf de volgende vragen te stellen:
- Ondersteunen de data de conclusie? Is dit de enige conclusie die je kan maken?
- Heb je jezelf de juiste vraag gesteld? Sluit de opzet van het experiment aan bij de deelvraag/conclusie?
- Kan je deze vergelijking maken? Zijn de twee delen die met elkaar worden vergeleken wel met elkaar te vergelijken?
- Zijn er ook andere oorzaken of redenen te bedenken die de conclusie kunnen verklaren?
- Is het gegeven kenmerk of voorbeeld altijd waar? Of alleen bij speciale omstandigheden (uitzonderingen)?
- Is het verband tussen de kenmerken en de conclusie logisch?
Verder zijn er nog verschillende voorkeuren en regels die de leesbaarheid vergroten.
1. Hanteer een correcte spelling (volgens het groene boekje voor de Nederlandse taal).
- De spellingscontrole van je computer haalt niet alle fouten eruit. Lees je verslag daarom altijd nog een keer zorgvuldig door.
2. Let op verschillen tussen Nederlands en Engels.
- In het Nederlands worden veel woorden aan elkaar geschreven die in het Engels vaak los staan (zoals tumorgroei versus tumor growth, epitheelcellen versus epithelial cells en immuunsysteem versus immune system).
- Getallen met decimalen worden in het Nederlands met een komma geschreven; in het Engels met een punt (respectievelijk 3,8 en 3.8).
3. Wees zuinig met afkortingen.
- Gebruik geen algemene afkortingen (een woord als ‘in tegenstelling tot’ wordt niet afgekort).
- Afkortingen van eenheden worden altijd toegepast volgens het Internationaal Systeem voor eenheden, met een spatie tussen het getal en de eenheid (zoals 0,5 mg).
- Voor technische en inhoudelijke afkortingen geldt dat de term de eerste keer volledig wordt uitgeschreven, gevolgd door de afkorting tussen haakjes.
- Wordt het woord minder dan vijf keer gebruikt? Dan mag je het nergens in je verslag afkorten.
4. Cijfers onder de 10 en ieder cijfer aan het begin van een zin worden voluit geschreven. Onderstaande voorbeelden vormen een uitzondering hierop:
- maten (6 μg) en tijd (6 s);
- datum;
- leeftijd;
- scores;
- rekengetallen (4%, verhouding 1:5);
- verwijzingen naar figuren, tabellen en experimenten (figuur 1);
- indien er een vergelijking wordt gemaakt met een getal boven de 10 (3 van de 36 proefpersonen).
5. Haakjes worden in principe alleen gebruikt bij referenties, verwijzingen naar figuren en tabellen, en Latijnse namen.
6. Aanhalingstekens zijn toegestaan bij een citatie.
7. Vermijd anglicismen, zoals ‘pathway’, ‘linked’, of ‘staining’ in een Nederlandse tekst.
8. Maak geen gebruik van opsommingen, maar probeer er een logisch verhaal van te maken.
9. Maak de tekst niet langer dan nodig. Voorkom dubbele informatie en het gebruik van overbodige woorden.
- Formuleringen zoals ‘zoals de voorgaande resultaten lieten zien’ of ‘uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat’ leiden af van de hoofdboodschap. Gebruik de belangrijkste informatie (zoals het onderzoeksdoel of het resultaat) als onderwerp van de zin; dat vergroot de leesbaarheid.
- Voorkom het gebruik van voorzetseluitdrukkingen. Deze bestaan meestal uit drie woorden en kunnen in de regel door één woord worden vervangen:
Voorzetseluitdrukking: | Beter is: |
Met betrekking tot | Over; voor |
Door middel van | Door |
Als gevolg van | Door |
In verband met | Door; doordat; omdat |
Wetenschap communiceren naar een breed publiek
Wetenschap is overal: van de smartphone in je zak tot de vaccinaties voor je wereldreis. Ook niet-wetenschappers komen er dus mee in aanraking. Het is belangrijk om hen goed te informeren. Goede informatie aan de doelgroep kan, wanneer het op tijd wordt aangeboden, ongefundeerd wantrouwen voorkomen.
Tijdschriften als Quest en websites als Kennislink of IFL Science gebruiken hun inhoudelijke expertise om niet-wetenschappers te enthousiasmeren. Enthousiasme over een onderzoeksveld komt ook de wetenschapper ten goede: het is gemakkelijker om onderzoeksfinanciering te krijgen voor een onderwerp dat leeft in de samenleving, omdat er kennelijk veel behoefte aan is.
Wetenschappelijke ontdekkingen liggen vaak ten grondslag aan maatschappelijke ontwikkelingen: denk aan voorspellend DNA-onderzoek of genetisch ‘verbeterde’ baby’s. Voor het faciliteren van een kritische discussie in de samenleving moeten de ethische aspecten besproken worden op basis van kloppende informatie.
Ook overtuigen kan een doel zijn van wetenschapscommunicatie, zoals het stimuleren van een gezonde leefstijl.
In de opleiding
In de opleiding leer je communiceren met een lekenpubliek via het schrijven van populair-wetenschappelijke krantenartikelen en patiëntenfolders. Andere vormen van schriftelijke wetenschapscommunicatie zijn bijvoorbeeld persberichten, blogs, brochures, en fact sheets.
Een tekst voor een breed publiek verschilt qua opbouw sterk van een wetenschappelijke tekst. De brede kennisbasis die als uitgangspunt dient voor het zandlopermodel is bij een niet-wetenschapper meestal onbekend. Het uitleggen van al deze biologische basiskennis leidt af van de hoofdboodschap. Maak dus al vroeg in de tekst de hoofdboodschap en de relevantie daarvan duidelijk, anders raak je de lezer kwijt. Gedurende de tekst geef je beknopt de essentiële achtergrondinformatie.
Metaforen
Ingewikkelde processen kan je uitleggen aan de hand van een metafoor: een vergelijkbaar principe uit het dagelijks leven dat overeenkomt met het biologische proces. Bijvoorbeeld: het lichaam is opgebouwd uit cellen, zoals een zandkasteel bestaat uit zandkorrels. Gebruik een pakkende schrijfstijl die past bij de tekstvorm en stem je tekst af op het niveau en de interesses van je doelgroep.
Doel van de tekst
Denk goed na over het doel van je tekst en hoe je de boodschap wilt overbrengen aan je doelgroep. Leef je goed in en houd er rekening mee dat je doelgroep je boodschap anders kan interpreteren dan jouw bedoeling is. De doelgroep heeft immers niet dezelfde voorkennis en kan het onderwerp daarom minder goed in context plaatsen. Wanneer een tekst bijvoorbeeld onbedoeld angst of wantrouwen oproept, komt de inhoudelijke boodschap niet meer over. Bij een tekst voor een brede doelgroep is het ontwerpproces dan ook essentieel. Hierbij volg je de volgende stappen:
1. Analyse
Beantwoord voor jezelf de volgende vragen: Wat je beoogde doel? Wie is je doelgroep? Welke kennis heeft deze groep en wat moet nog worden uitgelegd?
- Stel je een concreet persoon voor die in de doelgroep past (bijvoorbeeld je oma). Hoe zou je het verhaal uitleggen als je het aan diegene zou moeten vertellen?
- Bepaal de kern van je boodschap. Laat alle niet-essentiële informatie en moeilijke begrippen achterwege.
2. Synthese
Maak een voorlopig ontwerp van je tekst.
- Maak een schrijfplan en bepaal daarbij welke schrijftechnieken je wilt gebruiken.
3. Simulatie
Probeer je tekst uit door hem voor te leggen aan één of enkele mensen uit de doelgroep (zoals vrienden die een andere studie doen, of je ouders).
- Begrijpen ze waar de tekst over gaat? Zijn er onderdelen onduidelijk of langdradig?
- Peil hoe de doelgroep de tekst interpreteert. Welk gevoel roept de tekst op? Sluit dit aan bij het doel dat je voor ogen hebt?
4. Evaluatie
Maak je tekst definitief met behulp van de feedback uit de simulatie.
(Uit: van Dam, F. 2014. Wetenschapscommunicatie, een kennisbasis. Den Haag.)
Figuren, tabellen en grafieken
Figuren (illustraties, foto’s én grafieken) en tabellen ondersteunen of versterken de boodschap in je tekst. Kies daarom met zorg uit welke informatie wél en welke niet in een figuur komt. Een veelgemaakte fout is dat de boodschap in de tekst en die in een figuur of tabel met elkaar niet overeenkomen, of dat de figuren en tabellen meer (of minder) informatie bevatten dan de geschreven tekst. In dat geval leiden de figuren en tabellen af van de boodschap.
Iedere figuur of tabel:
- is genummerd en bevat een korte maar informatieve titel;
- bevat een uitleg in de legenda;
- bevat een referentie indien van toepassing;
- is leesbaar (en dus niet te klein);
- valt binnen de marges van de bladzijden;
- wordt genoemd en beschreven in de hoofdtekst.
Voor het maken van een figuur kun je de BioArt website van NIH gebruiken. Hier staan allerlei gratis medisch wetenschappelijke onderdelen (zoals virussen, celonderdelen etc.) waarmee je zelf figuren kunt samenstellen.
Boodschap van het figuur
Figuren zoals foto’s (microscopie, western blot etc.) zijn redelijk eenvoudig in een wetenschappelijke tekst te verwerken, maar realiseer je dat het simpelweg knippen en plakken van een foto niet voldoende is. Een foto heeft vaak markeringen en een onderschrift nodig. Ook een schematische illustratie van bijvoorbeeld een biologisch proces of een techniek moet voldoende informatie bevatten, zodat de illustratie correct en passend is bij de boodschap van het figuur. Het is makkelijk om te veel informatie te willen geven. Selecteer daarom alleen de onderdelen die ertoe doen. Een grafiek wordt ook beschouwd als een figuur. Grafieken of afbeeldingen die bij elkaar horen, kunnen in één figuur met verschillende panels gepresenteerd worden.
Veelgebruikte grafiektypen in biomedisch onderzoek zijn lijngrafiek, staafdiagram, column scatterplot en scatterplot.
Grafiek of tabel?
Er is geen duidelijk criterium voor het weergeven van data in een tabel of juist een grafiek. Vraag jezelf af welke boodschap je met die gegevens wilt overbrengen, en of die boodschap het duidelijkst is uit te leggen (begrijpen) met behulp van een grafiek of een tabel. Over het algemeen oogt een grafiek overzichtelijker en heeft dat de voorkeur. In sommige gevallen heb je erg veel grafieken nodig om de informatie te laten zien, terwijl je die ook in één overzichtelijke tabel had kunnen presenteren. In zo’n geval kun je beter voor de tabel kiezen.
Denk altijd goed na over de belangrijkste boodschap die je wilt overbrengen met je grafiek en baseer hierop je keuze voor het toepassen van een bepaald grafiektype. Er zijn vele soorten grafiektypen te bedenken, te zien in de Figuur Veelgebruikte grafiektypen zijn:
- Een verandering over tijd is goed uit te drukken in een lijngrafiek;
- Een staafdiagram is meestal zeer geschikt voor absolute verschillen tussen groepen. Wil je hierbij meer aandacht hebben voor de spreiding binnen een groep, dan is een een zogenaamde “column scatter plot” beter op zijn plaats;
- Correlaties komen het best tot hun recht in een zogenaamde scatterplot.
Bekijk ook eens de Figuur Dezelfde data in verschillende typen grafieken. De gebruikte weergave van de data en de bijhorende legenda hebben invloed op de conclusie die de lezer vormt.
Wil je het verloop in tijd laten zien en is de belangrijkste boodschap dat de concentratie Y is toegenomen na behandeling met X en dat de onbehandelde cellen gelijk zijn gebleven in de tijd, dan kun je kiezen voor een lijngrafiek (figuur 7A). Wil je benadrukken dat behandelde cellen op verschillende tijdspunten een grotere concentratie van een eiwit uitscheiden ten opzichte van onbehandelde cellen, dan is een staafdiagram de juiste keuze. Dit heeft ook effect op je statistische benadering. In de lijngrafiek wordt t=0 met de andere tijdstippen vergeleken. In het staafdiagram wordt er een vergelijking gemaakt tussen de niet-gestimuleerde cellen en de gestimuleerde cellen (resp. grijze balk vs. zwarte balk). De beschrijving van het experiment/resultaat in de legenda wordt ook beïnvloed door het grafiektype.
De grafieken in de figuur bevatten:
1. Een Y-as met een titel,een eenheid en passende schaalverdeling:
- De eenheid wordt slechts in de titel genoemd en niet bij de getallen van de as.
- Door de gebruikte schaalverdeling is het effect van de stimulatie met X duidelijk zichtbaar.
2. Een X-as met een titel, een eenheiden een passende schaalverdeling:
- In dit geval is de eenheid ‘dagen’ (opgenomen in de titel en niet apart vermeld tussen haakje). Een alternatief: ‘tijd na stimulatie met X (dagen)’.
- Er is iedere drie dagen gemeten. Ieder meetpunt is onderdeel van de primaire schaalverdeling.
3. De grafieklijnen of -staven zijn rustig en eenvoudig opgemaakt, maar er is een duidelijk verschil tussen de verschillende groepen (grijs en zwart).
4. Ieder punt in de grafiek is een gemiddelde per meetpunt (zie bijschrift en Y-as) van een steekproefgrootte van 6 (zie bijschrift). Daarom bevat ieder meetpunt een foutenmarge (in dit geval een standaarddeviatie).
5. Een legenda die de verschillende kleuren van de lijnen verklaart.
6. Indien van toepassing wordt er in de grafiek aangegeven tussen welke groepen/meetpunten een significant verschil is gevonden.
7. Een bijschrift met een titel en een beschrijving van het experiment.
Denk van tevoren na over welke boodschap je wilt overbrengen en baseer hierop je keuze voor een bepaald grafiektype. Probeer eventueel twee verschillende grafiektypen en beoordeel welke van deze de data op de gewenst manier weergeeft.
- Houd er rekening mee dat het normaliseren van je data effect kan hebben op de boodschap.
Geef de x- en y-as een duidelijke titel, inclusief de juiste eenheden.
Zorg voor een goede schaalverdelingwaarbij de effecten die je wilt laten zien duidelijk zichtbaar zijn.
- Wanneer een as niet bij nul begint moet je dat aangeven door middel van een breuklijn. Bij het kijken naar een grafiek laat je in gedachten de as automatisch bij nul beginnen. Wanneer dat niet het geval is, zal de lezer datgene wat de grafiek weergeeft meestal zwaar overschatten.
Geef de verschillende behandelingen/individuen/groepen met duidelijk verschillende symbolen/lijntypen/arceringen aan. Gebruik eventueel kleuren om verschillen te accentueren.
- Maak een duidelijke legenda om de verschillende symbolen, lijntypen, arceringen etc. aan te geven.
- Maak een grafiek niet te druk. Gebruik dus nooit teveel lijnen, punten of arceringen. Hoe rustiger het plaatje overkomt, des te makkelijker je het kan begrijpen. Zo kun je ervoor kiezen om, wanneer er teveel data in één grafiek zou komen, losse grafieken te maken van bijvoorbeeld je testgroep versus de controle.
- Het is handig om een opgemaakte grafiek op te slaan als een sjabloon, zodat je niet altijd de grafieken opnieuw hoeft op te maken (want de standaardopmaak van Excel is niet ideaal). Op deze Microsoft-supportwebsite vind je hoe je een grafiek opslaat als sjabloon.
Geef in een grafiek waarin de gemiddelde waarden zijn uitgezet ook altijd een foutenmarge (zoals standaarddeviatie) weer met behulp van foutbalken.
In een verslag moet elke figuur een apart onderschrift hebben, omdat je deze los van de tekst in het verslag moet kunnen begrijpen. De eerste zin van het bijschrift vormt de titel van de figuur. Deze titel kan zowel beschrijvend als concluderend zijn (zie het voorbeeld van figuur 7 hierboven). Je vervolgt de titel met een uitleg van wat de grafiek weergeeft. Daarbij geef je aan of de punten die je ziet individuele waarden zijn of gemiddelden. Als het gemiddelden zijn geef je aan wat de steekproefgrootte(n) was. Heb je meerdere panels binnen één figuur, omschrijf dan voor ieder panel wat daarin te zien is.
Net als een grafiek moet een tabel van toegevoegde waarde zijn voor je verslag en de data op de meest overzichtelijke wijze presenteren. Een tabel is dus geen naslagwerk van alle geproduceerde data. Een overzichtelijke en leesbare tabel heeft dan ook niet te veel rijen en kolommen. In de linkerkolom en/of de bovenste regel staat de parameter (grootheid), inclusief de correcte eenheid. Hierdoor staat er geen eenheid bij de individuele waarden in de grafiek. Hier vind je een voorbeeld van een overzichtelijke tabel, hieronder wordt uitgelegd hoe de tabel is opgebouwd.
Denk na of het nuttig is om de gegevens in de rijen en kolommen nog verder onder te verdelen en zet die onderverdeling (1) er dan bij. Meestal maakt dit de tabel iets leesbaarder.
Zorg voor een overzichtelijke lay-out door de getallen in de verschillende kolommen precies onder elkaar te zetten en niet teveel cijfers te gebruiken (2).
- Beperk het aantal “versieringen” in een tabel: niet te veel verschillende lettertypes, kleuren, verschillende soorten lijnen, arceringen etc. Dit maakt een tabel heel onrustig en daardoor onoverzichtelijk.
Getallen als 85678 g of 0,0000056 g horen, nog onafhankelijk van het feit of je ze werkelijk zo nauwkeurig hebt gemeten als ze nu zijn aangegeven, niet in een tabel thuis. Een verandering van eenheid (van g naar kg of μg; respectievelijk: 85,7 kg of 5,6 μg) of een wetenschappelijke notitie (respectievelijk 85,7 x 103g en 5,6 x 10-6g) maken de tabel leesbaarder.
- De wetenschappelijke notatie wordt niet toegevoegd aan iedere waarde, maar is opgenomen in de parameter (gewicht (x10-6g)).
Geef in een tabel waarin de gemiddelde waarden zijn uitgezet ook altijd de steekproefgrootte (3) en de foutenmarge (zoals standaarddeviatie) weer tussen haakjes achter of onder het gemiddelde (4).
Elke tabel moet een bovenschrift hebben (5), zodat hij los van de tekst in het verslag begrepen kan worden. Het bovenschrift is meestal een samenvattende titel, maar het kan ook een beschrijving geven van wat de tabel weergeeft.
Eventueel aanvullende informatie kan als voetnoot van de tabel worden opgenomen (6). Probeer dit te vermijden.
Refereren
Om je conclusies, hypothese, onderzoeksopzet of argumenten in de discussie te kunnen verdedigen maak je (meestal) gebruik van het werk van anderen. De gebruikte literatuur vormt de basis van je gedachten (en argumentatie). Om zeker te weten of jij de juiste interpretaties hebt gemaakt moet je de aangehaalde literatuur ook hebben gelezen, en niet alleen het abstract. Het is belangrijk om de lezer te informeren over je gebruikte bronnen, zodat die jouw gedachtegang kan volgen (en controleren).
Originele bron vermelden
Alle bronnen die je gebruikt bij het schrijven van een wetenschappelijk verslag worden vermeld in de tekst en opgesomd in een literatuurlijst. Maak je gebruik van de ideeën of resultaten van een ander en refereer je niet naar de bron, dan is er sprake van plagiaat. Het is gebruikelijk om de originele bron te vermelden en niet een andere bron (review) waarin weer gerefereerd wordt naar de originele bron. Algemeen aanvaarde ideeën hoef je niet te noemen. Een leerboek waarin je algemene ideeën opdoet voor het schrijven van een verslag komt dus niet in je literatuurlijst te staan. (In het eerste studiejaar worden deze bronnen vaak wel genoemd.)
Bronnen kunnen verwijzen naar bijvoorbeeld specifieke ideeën, methoden of resultaten en conclusies van anderen. Het is gebruikelijk deze informatie in je eigen woorden te beschrijven (oftewel parafraseren). Let op dat de boodschap van de oorspronkelijke auteur gelijk blijft! Het is dus niet de bedoeling om informatie letterlijkover te nemen (citeren). Het vertalen van een Engelse tekst naar het Nederlands is niet hetzelfde als een tekst verwoorden in je eigen woorden.
Binnen de opleiding maken we gebruik van de Vancouver citatiestijl. Dit is een numerieke stijl van verwijzen, waarbij de referenties doorlopend worden genummerd (bij voorkeur in superscript). Een veel gemaakte fout is dat studenten standaard per alinea refereren naar verschillende bronnen. Hoewel het in principe correct is om een bronvermelding op het einde van een alinea te plaatsen, kan dit verwarring veroorzaken wanneer naar meerdere bronnen wordt gerefereerd. Daarom wordt de bronvermelding idealiter geplaatst aan het eind van de hoofdzin die geparafraseerd is. De bijzinnen die voortkomen uit dezelfde referentie hebben geen bronvermelding nodig. Maak je gebruik van figuren uit het werk van anderen, dan wordt de bron ook vermeld in de legenda van het figuur (en of je de figuur hebt aangepast of niet).
Alle verwijzingen worden opgenomen in de referentielijst.
Hier plaats je een systematische lijst van al je bronnen waar je in je verslag aan refereert, zodat de lezer de mogelijkheid heeft deze bronnen te controleren. De wijze van refereren en de lay-out van een literatuurlijst kan behoorlijk variëren tussen wetenschappelijke tijdschriften.
Het maakt niet uit welke referentiestijl je gebruikt, zo lang je het maar consequent doet binnen een tekst. Binnen BMW wordt de literatuurlijst van een wetenschappelijk artikel vaak volgens de Vancouver-stijl opgenomen. Dit ziet uit als volgt:
- Achternaam voorletter (max 6, gescheiden door komma, daarna afgekort met et al). Titel artikel: Ondertitel. Tijdschriftafkorting. Jaar Maand Dag; jaargang (tijdschriftaflevering); pagina; Digitial Object Identifier (DOI)
Voorbeeld: Jagosh J, Macaulay AC, Pluye P, Salsberg J, Bush PL, Henderson J, et al. Uncovering the benefits of participatory research: Implications of a realist review for health research and practice. Milbank Q. 2012 June; 90(2): 311-46. DOI: 10.1111/j.1468-0009.2012.00665
De verwerking van andere bronnen in de literatuurlijst, zoals boeken en websites, wordt uitgelegd op de website van de Universiteitsbibliotheek.
Programma's
Voor het maken van een literatuurlijst wordt tegenwoordig steeds vaker gebruikt gemaakt van referentieprogramma’s zoals RefWorks, Endnote, Papers (Mac) en Zotero. Hiermee kun je gegevens importeren uit automatische literatuursystemen (bv. Pubmed/Medline), de referentie in de tekst plaatsen en direct laten opnemen in je literatuurlijst.